inlossen
- in·los·sen
- samenstelling van in en lossen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inlossen |
loste in |
ingelost |
zwak -t | volledig |
inlossen [1]
- overgankelijk door betaling van een schuld iets weer in zijn bezit krijgen
- overgankelijk gestand doen
- hij had zijn belofte ingelost
- Het woord inlossen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inlossen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be