• in·lok·ken

inlokken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inlokken
lokte in
ingelokt
zwak -t volledig
  1. mens of dier verleiden ergens in te komen
     Het kabinet wil niet alleen nieuwe mensen de techniek inlokken, maar ook zorgen dat technici langer in de sector blijven werken.[2]
     ,,Het is echt een industrie waar mensen in werken. Dat kan van alles zijn. Een commissiesysteem waarbij toeristen de dupe zijn, taxichauffeurs die weten hoe ze een toerist een poot moeten uitdraaien, of operators die hun eigen klanten sieradenwinkels inlokken en daar veel te dure juwelen laten kopen tegen commissie.[3]
     Het zijn de beats van de dj's die de liefhebber de enorme tent inlokken.[4]
63 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Kabinet start offensief voor werk in techniek” (16-04-2012), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Suzanna Timmer
    “'We doen Oplichters in het Buitenland totaal onvoorbereid'” (09-04-2017), Tubantia
  4.   Weblink bron “Hammenaren dansen op sneakers in het stro tot in late uurtjes” (18-09-2017), Tubantia
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be