Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·krij·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inkrijgen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inkrijgen
kreeg in
ingekregen
klasse 1 volledig
  1. in een bepaalde ruimte brengen
     De dienders hadden de man zo goed en zo kwaad als het kon een arrestatiebusje ingehesen. Maar eenmaal bij het bureau moesten ze hem vanuit het voertuig nog de cel inkrijgen. Ze kwamen uiteindelijk met een creatieve oplossing. De man werd op een plateau op wieltjes gezet en zo het bureau ingerold. In de cel kon hij vervolgens zijn roes uitslapen.[2]
     “Ik ben aan het veranderen. We hebben hoogwaardige mensen nodig in dit land. En als we die niet zelf hebben, moeten we ze het land inkrijgen.”[3]
  2. in een bepaalde stemming komen
     Menige echtgenoot zou er de klere van inkrijgen wanneer zijn vrouw ‘even de stad ingaat’ om een Valentino-jurkje van 6400 euro te kopen, dat vervolgens één keer wordt gedragen, maar KONING WILLEM-ALEXANDER vindt het zichtbaar prachtig. Net als wij trouwens.[4]

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Politie rolt dronkenlap bureau binnen” (13 okt. 2014), De Telegraaf
  3.   Weblink bron
    Jessy de Cooker
    “Dubbele meningen domineren de zaak-Melania – ook bij manlief” (05/08/2016), HP de Tijd
  4.   Weblink bron “Strikt Privé” (11 apr. 2018), De Telegraaf
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be