inkochelen
- Geluid: inkochelen (hulp, bestand)
- in·ko·che·len
- samenstelling van in en kochelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inkochelen |
kochelde in |
ingekocheld |
zwak -d | volledig |
inkochelen
- overgankelijk de huid, gewoonlijk van het gezicht, inwrijven met sneeuw
- De kinderen maakten sneeuwpoppen, gooiden sneeuwballen en kochelden elkaar in.
- Het woord 'inkochelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.