inklappen
- in·klap·pen
- samenstelling van in en klappen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inklappen |
klapte in |
ingeklapt |
zwak -t | volledig |
inklappen
- overgankelijk een voorwerp verkleinen in omvang door scharnierende delen naar binnen te bewegen
- Hij klapte de poten van het kampeertafeltje in en zette het in de laadbak.
- ergatief kleiner in omvang worden doordat scharnierende delen naar binnen bewegen
- Die poten klappen vanzelf in als je ze losmaakt.
- ergatief ineenstorten, bezwijken, zijn structurele stabiliteit verliezen
- Ten gevolge van de harde botsing was zijn rechterlong ingeklapt.
- Het woord inklappen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inklappen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be