inhaal
- in·haal
vervoeging van |
---|
inhalen |
inhaal
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inhalen
- ... dat ik inhaal.
- inhaaldag, inhaalles, inhaalmoeder, inhaaloperatie, inhaalrace, inhaalrust, inhaalslag, inhaalwedstrijd, inhaalmanoeuvre
- Het woord inhaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.