• in·ge·bigd
vervoeging van: inbiggen…
geen verbogen vorm

ingebigd

  1. voltooid deelwoord van inbiggen
     Ik hoef een gehaktstaaf maar aan te kijken of hij heeft zich al in mijn buikwand en taille ingebigd.[1]
  1.   Weblink bron “What's on a man's mind”, e-book (2015), Fosfor, Amsterdam, ISBN 9789462251489, hfst. Bloot