Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·dic·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord indictie indicties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de indictiev

  1. (tijdrekening) een vijftienjarige cyclus die door keizer Justinianus (keizer van 527 – 565) in 537 – waarschijnlijk in het kader van de belastingheffing – definitief werd vastgelegd
     De mozaïekvloer in de kerk bevat ook een Griekse tekst met de volgende inhoud: „O Heer, God van de heilige Theodorus, bescherm de illustere Antonius en Theodosia (…) Theophylactus en Johannes de priester(s). (Gedenk, O Heer), aan Maria en Johannes die offe(rden (…)) tijdens de zesde indictie. Heer, erbarm u over Stefanus.”[2]
  2. bijeenroeping van een kerkvergadering

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. indictie op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Archeologen vinden restanten kerk” (16-03-2009), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be