incrimineren
- in·cri·mi·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘als schuld aanrekenen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
- afgeleid van het Franse incriminer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
incrimineren |
incrimineerde |
geïncrimineerd |
zwak -d | volledig |
incrimineren [4]
- overgankelijk als strafbaar of onrechtmatig aanrekenen
1.
- Het woord incrimineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "incrimineren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ incrimineren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).