• in·bus·bout
enkelvoud meervoud
naamwoord inbusbout inbusbouten
verkleinwoord inbusboutje inbusboutjes

de inbusboutm

  1. een bout met een binnenzeskant die alleen met een inbussleutel kan worden aan- of losgedraaid
68 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[2]