Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·brei·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inbreiden
breidde in
ingebreid
zwak -d volledig

Werkwoord

inbreiden

  1. overgankelijk vergroten door eerder leeggelaten ruimten te benutten, niet door nieuwbouw aan de buitenkant

Werkwoord

vervoeging van
inbreien

inbreiden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inbreien
    • ...dat wij inbreiden. 
    • ...dat jullie inbreiden. 
    • ...dat zij inbreiden. 

Gangbaarheid