in- en ingelukkige

  • in- en in·ge·luk·ki·ge

in- en ingelukkige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van in- en ingelukkig
    • „Een geweldig publiek. Geweldige zalen!" Dit was de reactie van een vermoeide, maar in- en ingelukkige Tina Turner zondagnacht na haar optreden, 's avonds in de Rotterdamse „Doelen" en 's nachts in het Concertgebouw te Amsterdam. [1]