Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·mi·gran·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord immigrante immigrantes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de immigrantev

  1. vrouw die oorspronkelijk uit een ander land komt
     Op Long Island betaalden innemende personen geen rekeningen en bovendien: ze was een immigrante.[1]
     "Het inreisverbod is een kwestie die me na aan het hart gaat, omdat ik zelf immigrante ben", vertelt Hill aan het NOS-radioprogramma Met het Oog op Morgen. "Ik moest er eerst meer over lezen, omdat ik ook verbaasd was, maar toen kon ik het toch begrijpen."[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “In Kentucky steunen ze Trump: hij probeert Amerika veilig te houden” (31-01-2017), NOS