• hu·ma·ni·se·ren

humaniseren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
humaniseren
humaniseerde
gehumaniseerd
zwak -d volledig
  1. iets menselijker maken; iets menselijker maken
     Maar des te belangrijker is het volgens Harambam om te kijken wat je van de ander kan leren. Vraag daarom niet alleen naar de ideeën, maar kijk ook naar de persoon daarachter, adviseert hij. "Je moet iemand weer humaniseren. Je wil diegene zien als iemand met een geschiedenis, gevoelens en ideeën. In situaties van polarisatie zie je vaak die de-humanisering.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Ruzie in de familie door coronadenkbeelden, hoe ga je daarmee om?” (Zaterdag 5 september 2020, 09:01), NOS