huls
- huls
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘koker’ voor het eerst aangetroffen in 1542 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huls | hulzen |
verkleinwoord | hulsje | hulsjes |
- omhulsel of koker bij munitie waarbij de huls het kruit bevat
- tweekleppige vrucht zonder middenschot zoals bij een peul
- Het woord huls staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huls" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "huls" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be