• ho·tel·to·ren
enkelvoud meervoud
naamwoord hoteltoren hoteltorens
verkleinwoord

de hoteltorenm

  1. hoog en smal gebouw dat men als hotel gebruikt
     Al etend keek ik zwijgend uit het grote raam vanuit de hoge hoteltoren over de besneeuwde bergen die ik net had verlaten. Het was prachtig en overweldigend geweest in de bergen maar ik verlangde naar de eenvoud en openheid van de woestijnheuvels van Noord-Californië die nu voor me lagen.[1]
     Hier verrijst een 47 meter hoge hoteltoren in twaalf bouwlagen. De entree komt in het laagbouwgedeelte aan de achterzijde. Hier komen eveneens vergaderruimtes en het restaurant.[2]


  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Weblink bron “Contouren hotel Van der Valk Enschede zichtbaar” (26-09-2014), Tubantia