• ho·tel·re·ke·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord hotelrekening hotelrekeningen
verkleinwoord

de hotelrekeningv

  1. optelsom van te betalen bedragen na een verblijf in een hotel
     Het schoot hem te binnen dat hij voor de hotelrekening een cheque moest uitschrijven op de naam van de overleden Lloyd Wyman.[1]
     Miami, New York, Los Angeles en als kers op de taart een cruisereis in de Cariben. Valasia en Konstantinos hadden een prachtige huwelijksreis gepland. Tot de Griekse schuldencrisis roet in het eten gooide. ​Want toen ze hun hotelrekening in New York wilden betalen, weigerden de creditcards van de Griekse tortelduifjes dienst.[2]
     Volgens sommige media wilde de man zijn hotelrekening niet betalen en ontstond daarop ruzie.[3]
     Een 62-jarige Amerikaan rijdt dwars door de pui van een hotel in Oklahoma rijdt. Hij was het niet eens met de hotelrekening.[4]
  1. “De schreeuw van het lam” (1994), Luitingh-Sijthoff  , ISBN 902451990X
  2.   Weblink bron “'We hadden geen idee wat er aan de hand was'” (vrijdag 3 juli 2015, 10:38), NOS
  3.   Weblink bron “Autoroute du Soleil uren dicht vanwege incident in hotel” (dinsdag 19 juli 2016, 19:54), NOS
  4.   Weblink bron “Hotelcrash” (dinsdag 15 december 2015, 08:10), NOS