hotelovernachting

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·tel·over·nach·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hotelovernachting hotelovernachtingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hotelovernachtingv

  1. het verblijven in een hotel en daar de nacht doorbrengen
    • De hotelovernachting werd een maand van te voren geboekt.