Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hos·pi·ta·wo·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

hospitawonen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hospitawonen


onvolledig
  1. één kamer huren in een woning van een particulier

Gangbaarheid