Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoor·de thuis
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
thuishoren

hoorde thuis

  1. enkelvoud verleden tijd van thuishoren
    • Ik hoorde thuis. 
    • Jij hoorde thuis. 
    • Hij, zij, het hoorde thuis. 


Gangbaarheid