hoorde thuis
- hoor·de thuis
vervoeging van |
---|
thuishoren |
hoorde thuis
- enkelvoud verleden tijd van thuishoren
- Ik hoorde thuis.
- Jij hoorde thuis.
- Hij, zij, het hoorde thuis.
- Ik hoorde thuis.
- Het woord hoorde thuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.