• hoog·waar·dig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord hoogwaardigheid hoogwaardigheden
verkleinwoord

de hoogwaardigheidv [1]

  1. de mate waarin een zaak of persoon een hoge waardigheid heeft en op die grond het recht heeft om bewonderd en vereerd te worden
  2. (economie) de mate waarin een product van zeer hoge kwaliteit is
     In de winkel betaalt de consument gemiddeld 82 cent voor een bakje champignons van Nederlandse kwekers, blijkt uit cijfers van het CBS. Maar dat moet volgens Hooijmans minimaal 99 cent zijn. De prijzen van nu zijn volgens hem "Nederland onwaardig". "Het doet geen recht aan de hoogwaardigheid van het product."[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Champignons zijn te goedkoop, de kwekers gaan eraan onderdoor'” (dinsdag 21 augustus 2018, 18:30), NOS