• hoog·licht·je

het hooglichtjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord hooglicht
      Hinderlijk is hier weer, dat op een stilleven de tegelwand in den achtergrond schijnt te steunen op den rand van het tafelvlak; dat op een ander, witte wand en wit tafelkleed één stof zijn en één gesteldheid in het tafereel; en waarom zoo nadrukkelijk (en zeer storend) dat hooglichtje — een vierkant wit plekje — gemarkeerd op de stolp van de overigens delicaat geschilderde pronkbouquet?[1]
  1. Pulchri Studio. Groepententoonstelling. in: Nieuwe Rotterdamsche Courant  , jrg. 84 nr. 104 (15 april 1927), Nijgh, Rotterdam, p. 9 kol. 2