• hon·nig·ste

honnigste

  1. verbogen vorm van de overtreffende trap van honnig
      Uiterst voorzichtig heb ik — 'k hoop tot uw genoegen — in dat carton neergelegd een paar goudleeren schoentjes, een lap fluweel, twee paar witte glaceetjes, eenige ellen barège (dezen naam en enkele andere, die volgen, heb ik van de zieke), een rolletje hemelsblauw en een dito wit zijden lint voor ceintures en strikken, een hoop tulle en blonde, een paar ivoren oorhangertjes en eene dito broche, een tuiltje van kunstbloemen, waaraan de Mei een puntje kan zuigen, en ettelijke afleveringen van de allergracelijkste "Gracieuse", waarin afgebeeld en beschreven zijn de nieuwste en honnigste kindercostumes, zooals mijne vrouw ze noemt.[1]
  1.   Weblink bron
    Wendel, W.J.
    “Wenken over opvoeding en onderwijs” (1877), J.B. Wolters, Groningen, 49 onder 101