• hon·ni·ger

honniger

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van honnig
     Het vermoeden ligt voor de hand — en ik stap hiermee van dit volslagen-onbelangrijks af, 'dat met het "bloeitijdperk van het socialisme", aan do legendarische verhaaltjes van Rusland gedacht wordt, en dat Gabrielle, als moderne padvindster, snob-snob tol in de maantjes van haar nagels, de waterzon in de verte, die veel oncontroleerbaar getheoretiseer toelaat, duizendmaal honniger dan de Zon in de dadelijke buurt acht.[1]
  1.   Weblink bron Verbeeldings-vreugde en Werkelijkheid. Deemoedige aanteekeningen, opmerkingen, terechtwijzingen en bespiegelingen in: Het Volk  , jrg. 24 nr. 7149 (7 augustus 1923), Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), p. 7 kol. 4