hommer
- hom·mer
- Leenwoord uit het Deens, in de betekenis van ‘zeekreeft’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hommer | hommers |
verkleinwoord | hommertje | hommertjes |
de hommer m
- mannetjesvis [2] [3]
- (kreeftachtigen) Homarus vulgaris grote zeekreeft van het geslacht Homarus [4] [5]
- (scheepvaart) verdikking van masteind tot steun van bramzaling [6] [7]
- [3] hommergat, hommerstuk
- Het woord hommer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hommer" herkend door:
16 % | van de Nederlanders; |
19 % | van de Vlamingen.[8] |
- ↑ "hommer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ hommer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hommer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hommer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be