enkelvoud meervoud
hire hires

hire

  1. (economie), (persoon) nieuw aangenomene, nieuw ingehuurde
    «The company announced 60 new hires
    Het bedrijf kondigde aan 60 mensen aangenomen te hebben.
  2. (economie) huur
    «It was for hire
    Het was te huur
vervoeging
onbepaalde wijs to  hire 
he/she/it  hires 
verleden tijd  hired 
voltooid
deelwoord
 hired 
onvoltooid
deelwoord
 hiring 
gebiedende wijs  hire 

hire

  1. overgankelijk huren
    «They hired a car to go to the beach.»
    Ze huurden een auto om naar het strand te rijden.
  2. overgankelijk, (economie) inhuren, aannemen, in (tijdelijke) dienst nemen
    «They hired two more workers.»
    Ze namen nog twee medewerkers aan.
  • To hire kan ook worden gebruikt wanneer het object een of meer personen (tuinlieden, loodgieters, advocaten enz.) betreft. Wanneer gaat het om zaken (gebouwen e.d.) die worden gehuurd, is to rent het gebruikelijkst.