Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hielp af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afhelpen

hielp af

  1. enkelvoud verleden tijd van afhelpen
    • Ik hielp af. 
    • Jij hielp af. 
    • Hij, zij, het hielp af. 


Gangbaarheid