• her·uit·breng
vervoeging van
heruitbrengen

heruitbreng

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heruitbrengen
    • ... dat ik heruitbreng. 
enkelvoud meervoud
naamwoord heruitbreng -
verkleinwoord - -

de heruitbrengm

  1. het opnieuw uitbrengen