• her·op·rich·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
heroprichten
(richtte opnieuw op)
(bijzin) heroprichtte
heropgericht
zwak -t volledig

heroprichten

  1. overgankelijk een niet meer bestaande organisatie weer in het leven roepen
    • Na de oorlog werd de vereniging heropgericht. 
  1. Omdat het werkwoord is afgeleid van een scheidbaar werkwoord met een voorvoegsel (her-) dat niet scheidbaar is, ontbreken de bepaalde vormen in een hoofdzin en worden zij omschreven met het bijwoord opnieuw.
    • Zij richtten de vereniging opnieuw op. 
    • Hij was erg verheugd dat zij de vereniging heroprichtten.