• heb·bes
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: daar heb ik 't’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1937 [1]

hebbes

  1. een uitroep geuit wanneer men iets heeft weten te vangen
    • "Hebbes!" riep hij toen hij eindelijk de gevallen trouwring uit het putje wist te halen. 
94 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]