Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • har·rel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord harrel harrels
verkleinwoord harreltje harreltjes

Zelfstandig naamwoord

de harrelm

  1. (landbouw) een vlas- of hennepstengel
  2. (landbouw) vlas- of hennepvezel
  3. (overdrachtelijk) iets van weinig waarde, niets
    • Zij voerde geen harrel uit. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

12 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be