• hang aan·een
vervoeging van
aaneenhangen

hang aaneen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenhangen
    • Ik hang aaneen. 
  2. gebiedende wijs van aaneenhangen
    • Hang aaneen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenhangen
    • Hang je aaneen?