Nederlands

 
waterpunt met handpomp
Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·pomp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handpomp handpompen
verkleinwoord handpompje handpompjes

Zelfstandig naamwoord

de handpompv / m

  1. met de hand bediende pomp dit in tegenstelling tot de voetpomp en de een motor aangedreven pomp
    • Ik heb op mijn fiets een handpomp, thuis heb ik een voetpomp.  
    • Een handpomp is in onderontwikkelde gebieden betrouwbaarder dan een elektrische pomp. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen