Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Halsteren
Een gehalsterd paard
  • hal·ste·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
halsteren
halsterde
gehalsterd
zwak -d volledig

halsteren

  1. overgankelijk (paardrijden) een halster omdoen
    • Het nerveuze paard liet zich niet halsteren.