hab
- (verkorting) van habitude in comme d'habitude ”zoals gewoonlijk”
hab v
- (spreektaal) gewoonte
- «Comme d’hab, mon examen de math, je le révise la veille.»
- Zoals gewoonlijk neem ik mijn wiskunde-examen de avond tevoren door. [1]
- «Comme d’hab, mon examen de math, je le révise la veille.»
- hab
hab
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hawwe
- «Ich hab sell arrig indersannt gefunne.»
- Ik heb dat zeer interessant gevonden.
- «Ich hab sell arrig indersannt gefunne.»
- ich hab (eerste persoon enkelvoud)
- er hot (derde persoon enkelvoud mannelijk)
- sie hot (derde persoon enkelvoud vrouwelijk)
- es hot (derde persoon enkelvoud onzijdig)