Duits

Uitspraak
  • IPA: /ˈhøːɐ̯n̩/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudhoogduitse hōren.
Woordafbreking
  • hö·ren
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hören
/'høːʀən/
hörte
/ˈhøːɐ̯tə/
gehört
/gəˈhøːɐ̯t/
volledig

Werkwoord

hören

  1. horen
  2. luisteren