• greep vast
vervoeging van
vastgrijpen

greep vast

  1. enkelvoud verleden tijd van vastgrijpen
    • Ik greep vast. 
    • Jij greep vast. 
    • Hij, zij, het greep vast. 
vervoeging van
vastgrijpen

greep vast

  1. enkelvoud verleden tijd van zich vastgrijpen
    • Ik greep me vast. 
    • Jij greep je vast. 
    • Hij, zij, het greep zich vast.