graznar
- graz·nar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
graznar |
graznaba |
graznado |
volledig |
graznar
- onovergankelijk (dierengeluid) krassen (van raaf)
- (dierengeluid) kwaken, snateren (van een eend)
- [1] crascitar
- graznar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española