• gra·tië·ren, gra·ti·eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gratiëren
gratieerde
gegratieerd
zwak -d volledig

gratiëren

  1. inergatief gratie geven, een straf kwijtschelden
    • Het land gratieert de tot levenslang veroordeelde. 
58 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be