grasstrook
  • gras·strook
enkelvoud meervoud
naamwoord grasstrook grasstroken
verkleinwoord

de grasstrookv / m

  1. een lang en smal stuk land waarop grasgroeit
     De Borgense Baan is nog zo'n voorbeeld. Door de NS cadeau gedaan aan Natuurmonumenten en het Gelders Landschap. "Natuurmonumenten heeft het helaas op een heel technocratische manier aangepakt: het spoor opgebroken en de dwarsliggers als chemisch afval weggehaald. Dat zie je meteen: het is een saaie grasstrook."[2]
     De grasstrook langs de waterkant was in overleg met de Vlinderstichting en de plaatselijke bijenhoudersvereniging over 8000 vierkante meter ingezaaid met een bloemenmengsel. Dat had een vegetatie van ongeveer een meter hoog moeten opleveren, een waar lustoord voor bijen en vlinders.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Lambert Teuwissen
    “'Een verdwenen spoorlijn heeft iets melancholisch'” (29-05-2016), NOS
  3.   Weblink bron “Ambtenaar maakt korte metten met vlinderidylle” (18-09-2017), NOS