Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gras·pol
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord graspol graspollen
verkleinwoord graspolletje graspolletjes

Zelfstandig naamwoord

de graspolv / m

  1. Samengegroeid klompje gras.
    • Een kraanvogelpaar maakt een nest in een graspol te midden van een moeilijk bereikbaar moeras. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be