• gram·ma·ti·cus
enkelvoud meervoud
naamwoord grammaticus grammatici
verkleinwoord - -

de grammaticusm

  1. iemand die de spraakkunst bestudeert, iemand die schrijft over de wetmatigheden waarmee de uitingen in een taal worden gevormd
     Mijn proefschrift uit 1990 ging onder andere over Apollonius Dyscolus, mijn ‘oude vriend’, een grammaticus uit de tweede eeuw die als eerste op basis van wetenschappelijke principes taal heeft beschreven.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Theo Toebosch
    “De echte lessen van de Oudheid” (21 augustus 2010) op nrc.nl