Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • goei·ig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord goeiigheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de goeiigheidv

  1. het (te) aardig en(te) vriendelijk zijn
     Tonio, dames en heren, heeft de goeiigheid en de aaibaarheid van een panda. De keerzijde is dat hij ook de weerloosheid en de kwetsbaarheid van een panda bezit, waardoor hij nogal eens de neiging heeft over zich heen te laten lopen.[1]
     Twee van de drie pinguïns hebben het water gedronken. De dieren hebben verbrandingsverschijnselen aan de slokdarm, luchtpijp en de longen gekregen, zegt Frissen. Een van de pinguïns is inmiddels overleden, de tweede gaat het volgens Frissen waarschijnlijk ook niet overleven. "Nu vragen we ons af: was het gewoon naïeve goeiigheid en wilden de buurtbewoners het water 'zuiveren'? Of had de actie kwade bedoelingen? Ik word ook bedreigd."[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron “Maastrichtse boerderij na dood pinguïn: geef geen bitterballen aan dieren” (07-08-2018), NOS