• god·fa·ther
  • van het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord godfather godfathers
verkleinwoord godfathertje godfathertjes

de godfatherm

  1. geestelijke vader, bijvoorbeeld van een nieuw denkbeeld, systeem, criminele organisatie enz
80 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[2]