gniffelen
- gnif·fe·len
- In de betekenis van ‘onderdrukt lachen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1860 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gniffelen |
gniffelde |
gegniffeld |
zwak -d | volledig |
gniffelen
- inergatief wat onderdrukt plezier hebben
- Hij gniffelde een beetje, maar trok zijn gezicht weer snel in de plooi.
1. wat onderdrukt plezier hebben
- Het woord gniffelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gniffelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "gniffelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be