• ge·ze·gen·de
vervoeging van: zegenen…
verbogen vorm: gezegendee

gezegende

  1. verbogen vorm van gezegend, voltooid deelwoord van zegenen

gezegende

  1. verbogen vorm van de stellende trap van gezegend
     Die vreselijk weerzinwekkende en tegelijkertijd gezegende hoofdcommissaris, die binnenkort lid zou worden van de Herrenklub, had de waarheid gesproken.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691