gezamenlijkheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·za·men·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding gezamenlijk met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezamenlijkheid | gezamenlijkheden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de gezamenlijkheid v
- in gezamenlijkheid: samen met elkaar
- ▸ Het bestrijdingsplan beschrijft hoe de betrokken organisaties zich in gezamenlijkheid voorbereiden op de hulpverlening na een zware aardbeving.[1]
- ▸ "Na overleg met betrokken partijen kwam het bedrijf tot het inzicht dat het uiterst moeilijk wordt mogelijk toekomstige projecten in gezamenlijkheid uit te werken, aangezien deze niet los kunnen worden gezien van de politieke context."[2]
Gangbaarheid
- Het woord gezamenlijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Hulpscenario bij zware beving klaar” (16-01-2014), NOS
- ↑ Weblink bron “Vitens stopt samenwerking Israël” (10-12-2013), NOS