• ge·za·men·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gezamenlijkheid gezamenlijkheden
verkleinwoord

de gezamenlijkheidv

  1. in gezamenlijkheid: samen met elkaar
     Het bestrijdingsplan beschrijft hoe de betrokken organisaties zich in gezamenlijkheid voorbereiden op de hulpverlening na een zware aardbeving.[1]
     "Na overleg met betrokken partijen kwam het bedrijf tot het inzicht dat het uiterst moeilijk wordt mogelijk toekomstige projecten in gezamenlijkheid uit te werken, aangezien deze niet los kunnen worden gezien van de politieke context."[2]
  1.   Weblink bron “Hulpscenario bij zware beving klaar” (16-01-2014), NOS
  2.   Weblink bron “Vitens stopt samenwerking Israël” (10-12-2013), NOS