• ge·tok·kel
enkelvoud meervoud
naamwoord getokkel
verkleinwoord

het getokkelo

  1. aanhoudend pulken aan de snaren van een snaarinstrument
    • Wanneer het beboste natuurgebied betreedt, ruik je de indringende geur van joints en hoor je hier en daar getokkel op een gitaar of getrommel. De sfeer is opvallend gemoedelijk, al werkt het zonnige weer daar logischerwijs ook aan mee.[2] 
    • Crowley onderscheidt zich van veel vakbroeders in het folkzangersgenre door zich niet uitsluitend met gitaar te omringen. Akoestisch getokkel voert de boventoon, en smeedt de onderdelen aan elkaar. Maar de meeste liedjes worden verrijkt met prachtige mistige flarden, voortgebracht door een orgel of een subtiel vioolintermezzo.[3] 
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf BJORN THIMISTER EN JEROEN VAN DER WEIJDEN 02 jun. 2016 'Heldens echtpaar koos bewust voor hippieleven'
  3. NRC Hester Carvalho 5 oktober 2012 Mistflarden en getokkel
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be