aanhoudend pulken aan de snaren van een snaarinstrument
Wanneer het beboste natuurgebied betreedt, ruik je de indringende geur van joints en hoor je hier en daar getokkel op een gitaar of getrommel. De sfeer is opvallend gemoedelijk, al werkt het zonnige weer daar logischerwijs ook aan mee.[2]
Crowley onderscheidt zich van veel vakbroeders in het folkzangersgenre door zich niet uitsluitend met gitaar te omringen. Akoestisch getokkel voert de boventoon, en smeedt de onderdelen aan elkaar. Maar de meeste liedjes worden verrijkt met prachtige mistige flarden, voortgebracht door een orgel of een subtiel vioolintermezzo.[3]