Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·staar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gestaar
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gestaar m

  1. het aanhoudend turen naar iets of iemand
     Door zo nonchalant mogelijk in haar ooghoek te wrijven, doorbrak ze het gestaar van daarnet.[1]
     Onze slaap zou lijden onder het gestaar naar beeldschermen met een kortere nachtrust als gevolg.[2]
     Hier kun je als vrouw koffiedrinken in Marokko zonder gestaar en gefluister[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  2.   Weblink bron
    Naz Taha
    “‘Chronisch snurkprobleem apneu kost ons 1,5 miljard euro’” (02-03-2019), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Willemijn de Koning
    “Hier kun je als vrouw koffiedrinken in Marokko zonder gestaar en gefluister” (30-04-2018), NOS