gesnuffel
- ge·snuf·fel
- Naamwoord van handeling van snuffelen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gesnuffel | |
verkleinwoord |
het gesnuffel o
- het heimelijk speuren
- Het tweede rapport, van de gemeentelijke ombudsman, was nog kritischer. Hij bekeek het gesnuffel van de onderwijswethouder in het privéleven van ouders die hebben gekozen voor thuisonderwijs. Het oordeel was snoeihard: de privacy van ouders én kinderen was geschonden. [2]
- Het woord gesnuffel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gesnuffel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 8 september 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be