• ge·snuf·fel
enkelvoud meervoud
naamwoord gesnuffel
verkleinwoord

het gesnuffelo

  1. het heimelijk speuren
    • Het tweede rapport, van de gemeentelijke ombudsman, was nog kritischer. Hij bekeek het gesnuffel van de onderwijswethouder in het privéleven van ouders die hebben gekozen voor thuisonderwijs. Het oordeel was snoeihard: de privacy van ouders én kinderen was geschonden. [2] 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]